Witvissen met de vaste stok

Witvissen met de vaste stok

Een vaste stok is een hengel waar geen molen op gemonteerd kan worden en zich onderscheid in de telescoop, de oversteek en de insteek hengel. De lengtes variëren van 3 meter (de zogeheten telescoophengeltjes) tot hengels van wel 14 meter die vaak ingezet worden met wedstrijden. In sommige gevallen heeft de vaste hengel zo zijn beperkingen, bij het haken van een grote vis kan er geen lijn worden gegeven en zelfs als men met elastiek vist zal je soms grote vissen verspelen zoals karper. Daarnaast kan je niet veel verder weg vissen als de lengte van de hengel. De vaste hengel wordt bijna in alle gevallen bevist met een vaste montage voorzien van een hoofdlijn, dobber, lood en de haak met aas.

 

Basistips vissen met de vaste hengel

Iedereen weet vast wel een water waar hij/zij graag in zou willen vissen. Dat kan een water in de buurt zijn, maar ook verder weg liggen. Misschien dat een familielid of een andere (vis)kennis het  er wel eens over gehad heeft dat het leuk is om hier te vissen of dat hij/zij daar een grote vangst heeft gedaan. Misschien zit je er wel heerlijk in het zonnetje en beschut tegen de wind. Maar hoe bepaal je nou waar je gaat vissen?

Belangrijk om te weten is dat bij het bepalen van een goede visstek meerdere factoren een rol spelen, belangrijk zij de volgende:

–          Persoonlijke voorkeur.

–          Beschikbaar water in de omgeving.

–          Ervaring van vrienden of kennissen

–          Groot en diep water of misschien juist een kleine stadsvijver om de hoek.

–          De weersomstandigheden. Vooral wind en neerslag speelt een grote rol.

–          Beschikbare visplaatsen. Staat er veel riet, is er een grasberm aanwezig of juist alleen maar een stenen kade? Of erger nog, bestaat de oever uit basaltblokken?

Peilen

Uitpeilen doe je altijd op exact dezelfde plek, waar je ook vist. Vis je bijvoorbeeld op 9 meter uit de kant, dan wordt deze diepte en plaats gepeild. Het beste is om met een korte opslag te vissen, d.w.z. de lengte van het snoer is de waterdiepte plus maximaal één meter van de hengeltop tot dobber. Dit betekent ook dat als je bijvoorbeeld met een hengellengte van 9 meter vist, je bij het 4e deel (afhankelijk van de waterdiepte) af moeten steken om de vis te kunnen scheppen en daarna onthaken.

Bij het uitpeilen laat je altijd het peillood recht onder de top naar beneden zakken en wacht je tot het de bodem heeft bereikt. Schuif hierna de dobber naar boven of naar beneden en peil dan opnieuw. Herhaal dit net zo lang totdat je op de juiste diepte vist. Op welke diepte je exact gaat vissen hangt af van een aantal factoren. Deze kunnen van dag tot dag verschillen, soms zelfs van minuut tot minuut. Denk bijvoorbeeld aan een water wat eerst helemaal stil ligt en waar het plotseling begint te stromen! Dan is het zaak om snel je tactiek aan te passen. Daarnaast is ook de wind zo’n factor waardoor je de tactiek moet aanpassen. Denk bijvoorbeeld aan een langer snoer of een meer beschutte plek. Een ding waar niet aan te ontkomen valt is zelf wat met de diepte te experimenteren. Een aantal richtlijnen te geven:

  • Water zonder stroming en weinig tot geen wind: Vissen met een staande haak, is als de haak met de onderkant op de bodem “staat“. De dobber wordt dan zodanig uitgelood dat de antenne nog net boven water uitsteekt wanneer het peillood de bodem raakt.
  • Water met stroming of wind van opzij: Vis dik op de bodem. De dobber wordt zodanig uitgelood dat de dobber twee dobberlengtes boven water uit steekt wanneer het peillood de bodem raakt. Trucje is om je bovenste toprubber eraf te halen, zodat de wind geen vat krijgt op de lijn.
  • Het vissen op baars of op kleinere vis: Vis enkele centimeters boven de bodem. De dobber wordt dusdanig uitgelood dat de antenne een aantal centimeters  onder water is wanneer het peillood de bodem raakt.
  • Vissen bij warm weer of vissen op rietvoorn: Zoek de vis op half waterdiepte of vlak onder de oppervlakte. Een enkele keer, wanneer de vis niet bijten wil, helpt het om met “klein zink” te gaan vissen. Vanwege de warmte kan zuurstofgebrek in het water ontstaan, waardoor de vis zich in de bovenste waterlagen bevindt, waar meer zuurstof aanwezig is. Rietvoorn bevindt zich ook vaak vlak onder de oppervlakte, om daar te jagen op insecten die in het water zijn gevallen.
  • Vissen op brasem of overige grote vis: Op sleep vissen, met het laatste loodje op de bodem en je haak op zo`n 20 centimeter. Gebruik vooral pieren, mestpieren of maden als aas.

Tip: Er valt soms niet aan te ontkomen om zelf de vis op te zoeken. Wil de vis niet bijten, schuif dan eens de dobber omhoog of omlaag, totdat er wel aanbeten volgen. Daarnaast helpt het verkennen van de bodemstructuur

Wanneer de gewenste vis diepte bepaald is, verken dan ook eens de bodem door voor, achter, links en rechts van de visplaats te peilen. Misschien is bijvoorbeeld 9 meter uit de kant wel helemaal geen goede plaats, maar is 8 meter uit de kant wel beter, of 75 cm naar links. Probeer bijvoorbeeld altijd het diepste punt te vinden en dan bij voorkeur ook nog een vlak stukje bodem. Op deze manier ontdekken we ook takken van bomen die op de bodem liggen en waar we met ons tuigje liever niet aan vast willen zitten. Over het algemeen geldt het volgende: Als het 6 meter uit de kant nagenoeg even diep is als 9 meter uit de kant, dan heeft het helemaal geen zin om ver uit de kant te vissen. Zoek die interessante bodem structuren!

Lood verdeling

Zeer belangrijk bij het vaste stok vissen op witvis is de juiste loodverdeling op de lijn. Zo belangrijk zelfs, dat dit het verschil maakt tussen vis vangen en helemaal niets vangen. Globaal kunnen we stellen dat wanneer het stroomt, we het lood wat meer naar beneden moeten schuiven, om toch het aas op of vlakbij de bodem aan te bieden. Een andere regel is het grootste loodjes boven te plaatsen en de kleinste loodjes onder. Dit om te voorkomen dat de vis weerstand van het lood voelt tijdens de aanbeet.